Het is niet altijd mogelijk eenduidige uitspraken te doen over de historische betekenis en ontwikkeling van adeldom. Adeldom wordt gewoonlijk beschouwd als een onderdeel van de menselijke geschiedenis dat reeds bestond in de vroege geavanceerde beschavingen en als een sociaal verschijnsel in de loop der tijden bestond in bijvoorbeeld het oude Egypte en Mesopotamië, de Chinese en Japanse dynastieën, het Romeinse en het laat-Romeinse rijk en tenslotte in de Middeleeuwen en de moderne tijd. Dit is echter niet afdoende bewezen.
Zo schrijft Tacitus over een eens heersende tijd van gelijkheid van mensen en erfelijke heerschappij, die pas aan het einde van deze tijd zijn intrede deed. Soms moeten bovendien veronderstellingen worden gemaakt omdat schriftelijke bronnen ontbreken of ontoereikend zijn. Op grond van archeologische vondsten, zoals rijke grafgiften van de zogenaamde "prinselijke graven", is het bijvoorbeeld mogelijk om een hogere positie van een persoon af te leiden zonder dat een adellijke titel is overgeleverd, en zo iets te zeggen over sociale heersstructuren.
Het feit dat adellijke titels in alle pre-industriële samenlevingen zouden hebben bestaan, wordt echter ook betwist omdat de adellijke klasse in de akten niet altijd op geldige wijze wordt onderscheiden van andere hogere klassen. De term "adel" moet dus op een zeer heterogene manier worden opgevat, en de definitie ervan hangt af van de specifieke tijd en plaats. Bovendien is het niet duidelijk of de aristocratie in Europa kan worden beschouwd als een op prestige gebaseerde entiteit van het Romeinse Rijk tot de Tweede Wereldoorlog, dan wel als een sociale rol die op verschillende tijdstippen verschilt en van inhoud verandert.
In de regel kan echter worden aangenomen dat de adel een verheven en in het openbaar meer invloedrijke positie in de samenleving inneemt, die erfelijk en dus familie-afhankelijk is. Dit kan verschillende soorten verantwoordelijkheid omvatten, zoals militaire (ridderschap) of politieke (officiële adel). Landbezit onderscheidde de adel ook van andere, armere klassen, die in de meeste gevallen door hen werden gecontroleerd.
Aan de sociale sectoren werden de volgende taken toegewezen edele kinderen De adel werd in zijn opvoeding al zeer vroeg uitvoerig voorbereid, omdat de adel zichzelf als de meest geschikte klasse in de maatschappij zag om te regeren en naar de hoogste deugden te streven. Deze kwamen in Europa vooral tot uiting in christelijke idealen zoals ridderlijkheid, maar ook gewoon bestuur/verlicht absolutisme.
Ook deugdzame, niet-geplaatste personen konden door hoger geplaatsten in de adelstand worden verheven. Afhankelijk van de streek en de machten konden dus niet alleen de keizer, maar ook koningen of vorsten (zoals in het Heilige Roomse Rijk) de adellijke titel toekennen aan niet-nabelen. Door Gods genade ontleende de regerende vorst zijn aanspraak op de heerschappij, die hij erfde of door verkiezing of beproeving werd verleend. Bovendien werd de heerschappij in verschillende wereldgodsdiensten ook gelegitimeerd door andere zaken, zoals een vermeende speciale band met de goden (priesterlijke adel) of zelfs heiligheid of vergoddelijking van een dynast (koninklijke zaligheid, god-koning).