Beschrijving
Shogun
Shōgun, ruwweg "barbaarse grote generaal"/"generalissimo") was een Japanse militaire titel voor leiders uit de krijgshaftige adel van de samoerai van de 12e eeuw tot 1867. Oorspronkelijk was een Shōgun ongeveer gelijkwaardig aan een Europese hertog en werd hij slechts tijdelijk in deze positie, die met speciale bevoegdheden gepaard ging, aangesteld in noodgevallen bij gevechten tegen de emishi. Minamoto Yoritomo slaagde er vervolgens in om deze titel in 1192, na het einde van de Heian-periode, door de keizer erfelijk op hem te laten overdragen.
De Shōgunat verwees aanvankelijk alleen naar het huishouden, later ook naar het administratieve apparaat van de Shōgun. In het Japans noemde het zichzelf kōgi (letterlijk officiële zaken, d.w.z. "centrale regering"); vanaf de 19e eeuw werd het bakufu genoemd (letterlijk tentregering in de zin van "militaire regering") om het te onderscheiden van het keizerlijke hof, dat steeds meer als soeverein werd beschouwd. De bakufu bleef het dominante politieke centrum van het land tot de nederlaag van het Tokugawashogunaat in de Boshin-oorlog tijdens de Meiji-restauratie in 1868, toen het werd afgeschaft samen met de staat van de landgoederen die tot dan had bestaan.
Japanse adel
Tot de 5e eeuw na Christus was de adel in Japan slechts een losse associatie van grondbezittende clans. In de 6e eeuw kende de centrale keizerlijke macht van de Tennō aan sommige clanhoofden erfelijke titels van status toe. Het feitelijke gezag van de clanhoofden werd dus gedelegeerd en gelegitimeerd door de staat.
In de 7e eeuw, bij de invoering van het sterk door China beïnvloede Ritsuryō-systeem, werd het adelscriterium van geboorte vervangen door bestuurlijke bekwaamheid. Bij provinciale wet in 701 werd de adel van de geboorte vervangen door een adel van verdienste van burgerlijke ambtenaren (Kuge). Onder leiding van deze adel van verdienste, die in toenemende mate geconcentreerd was in de hoofdstad Heian-kyō (het huidige Kyōto), verdrongen verenigingen van krijgers en bestuurders van landgoederen uit de provincies steeds meer de burgerlijke adel van de macht, tot rond 1200. De zogenaamde zwaardadel (Buke, vooral samurai, Daimyō, Shōgun) regeerde vervolgens tot 1868 over Japan, waardoor de Tennō alleen nog hoge priesterlijke, cultuurbehoudende en legitimerende taken had. In 1884, bij de Meiji Restauratie door (of althans namens) de keizerlijke macht, werden de burgerlijke adel en de zwaardadel samengevoegd tot een verenigde adel (kazoku), en werd de samoerai-rang als zodanig afgeschaft. Bij de wet van 7 juli 1884 werd de adel in vijf klassen ingedeeld volgens het Britse adelstandsysteem, maar voor hen werden Chinese titels gebruikt. In tegenstelling tot de regel in China was deze voor onbepaalde tijd erfelijk volgens het beginsel van de eerstgeborene, zodat de jongere zonen van een adellijke met een titel hun leven lang zonder adellijke titel waren en de erfgenaam tijdens het leven van hun vader. Na de Tweede Wereldoorlog werd de adel als instelling afgeschaft bij de grondwet van 1946. Alleen de keizerlijke familie zelf bleef over.